Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0020

Datum uitspraak1999-12-17
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers99/171R
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzwijging frauduleus verkregen lening is grond voor tussentijdse beëindiging.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam Tweede enkelvoudige kamer Bij vonnis van deze kamer van 4 oktober 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van: X., geboren op ... te ... , wonende te P. De bewindvoerder heeft verzocht om de toepassing van de schuldsanering te beëindigen. De schuldenaar is opgeroepen ten einde te worden gehoord ter terechtzitting van 17 november 1999, welk verhoor is voortgezet op 2 december 1999. Als grond voor de beëindiging is aangevoerd dat de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt dan wel tracht zijn schuldeisers te benadelen. Uit de stukken en ter zitting is het navolgende gebleken. De schuldenaar heeft een schuldenlast van f 61.130,79, waaronder een flexibel krediet van f 50.000,- bij de ABN/AMRO-bank. Ter zitting van 17 november 1999 heeft de schuldenaar verklaard dat deze lening is verkregen op grond van - door zijn toenmalige werkgever - vervalste loonstroken, dat hij bij het aangaan van de schuld wist dat hij op grond van zijn inkomen en dienstverband niet in aanmerking zou komen voor een lening van f 50.000,- en dat hij destijds wel begreep dat de hele gang van zaken niet in orde was. Geoordeeld moet dan ook worden dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw is geweest. Indien aannemelijk is dat een schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest kan een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 288 lid 2 Faillissementswet worden afgewezen. In het geval van de schuldenaar is deze weigeringsgrond niet aan de orde gekomen, doordat aan de rechtbank de dubieuze achtergrond van de schuld niet bekend was. Bij de behandeling van het beëindigingsverzoek is gebleken dat de schuldenaar in een oriënterend gesprek met een maatschappelijk werker van het MDSO in november 1998 melding heeft gemaakt van de achtergronden van het ontstaan van de schuld bij de ABN/AMRO-bank en kennelijk het daarvan opgemaakte proces-verbaal van politie van 20 oktober 1998 heeft getoond. Dit gesprek heeft slechts geleid tot een tweede verzoek tot sanering van zijn schulden middels een lening bij de Crediam, welk verzoek is afgewezen. Hierna is de schuldenaar op de wachtlijst geplaatst voor de WSNP. Enige tijd later heeft de schuldenaar via de afdeling Schuldhulpverlening van het MDSO een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank ingediend. Tijdens het voorbereidende gesprek met de schuldhulpverleenster, mevrouw L. Bakrine, heeft de schuldenaar geen melding gemaakt van de wijze waarop de schuld bij de ABN/AMRO-bank is ontstaan, hoewel mevrouw Bakrine in dit gesprek de verschillende schulden opnieuw heeft geïnventariseerd, omdat van de eerdere contacten van de schuldenaar met het MDSO geen dossier was opgemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat in de bijlagen bij het verzoek slechts de schuld, maar niet de oorzaak van het ontstaan hiervan is vermeld. Evenmin heeft de schuldenaar dit vermeld tijdens de zitting van de rechtbank waarop het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is behandeld. De schuldenaar had echter moeten begrijpen dat de aard van de schuld bij de ABN/AMRO-bank van belang was voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van het verzoek en had daarvan dus ook uit eigen beweging - melding moeten maken. Nu de schuldenaar bij zijn verzoek en de behandeling daarvan geen melding heeft gemaakt van de aard van de schuld bij de ABN/AMRO-bank moet worden vastgesteld dat hij niet aan zijn inlichtingeverplichting heeft voldaan hetgeen, mede gelet op de omvang van de schuld ten opzichte van de totale schuldenlast, aanleiding geeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog tussentijds te beëindigen. De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publikaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat. Beslissing De rechtbank: beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. R.H. de Vries, en tot curator nu. E.A. Goedhart, wonende/gevestigd te Roemer Visscherstraat 47, 1054 EW Amsterdam; stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op fl 150,00 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting); bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publikaties ten laste van de Staat komen. Gewezen door mr. J.C.W. Rang, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.